Microrationaliteit

Ik moest mijn kind laten sterven. De teerlingen geboden dat de oogst dit jaar tegenviel, en het gezin bovendien dra zou gezegend worden met nog meer nieuw leven. Op solidariteit van andere dorpsbewoners hoefde ik niet te rekenen. Zoiets stond niet in de spelregels beschreven, en ook al was het bijgevolg niet verboden, dus toegelaten, niemand voelde er zich toe verplicht. Mijn suggestie om buiten het vastgelegde kader een eenvoudig kredietsysteem op te zetten, waarbij tijdelijk surplus en deficit elkaar konden compenseren, viel op een koude steen. Liever zorgde wie fortuinlijk was via persoonlijke accumulatie voor zijn toekomstige zelf.

Wilden mijn medecursisten slechts een onschuldig gezelschapsspel winnen, welgekomen afwisseling op de zware en reeds vaak deprimerende materie tijdens deze te korte opleiding ontwikkelingssamenwerking? Wellicht is dat inderdaad een deel van de verklaring. Niettemin hakt de bovenstaande herinnering er bij mij, een half leven verder, nog steeds stevig in. Anderen namen de rationele beslissing mij in hongersnood niet bij te springen, ik trok daaruit de rationele conclusie mijn kind te laten sterven. Een evaluatie van het “spel” volgde nooit. Ook dat betreur ik tot op vandaag. Nochtans viel er veel te leren. Over kortzichtigheid en machteloosheid.

Ook in Academia wordt nogal wat door het rollen van dobbelstenen bepaald. Diverse conjuncturen in onze zogezegd “steeds sneller veranderende maatschappij” (waar moet dat eindigen?) bepalen welke (deel)disciplines en opleidingen en vogue en dus –deels daarom– succesrijk zijn. Ook hier proberen de tijdelijke verliezers wanhopig bakens te verzetten, steken de trots verbijtend een vaak vergeefse hand uit, laten dan uiteindelijk maar hun kinderen sterven. Ook hier kijken de voorlopige winnaars (wie ze ook zijn) liever weg, tellen hun magere winst uit, spreken zich op de borst kloppend van gelijke spelregels en elks eigen deur.

Wat doen we onszelf toch aan? Hoe hebben we ooit kunnen toestaan dat een geïnstitutionaliseerd wantrouwen ons hoogste goed, de academische vrijheid, heeft aangevreten, en dat het voeden van de daarbij horende papiermolen, dwanginstrument van een meedogenloos intern competitiemodel, tot onze kerntaak is uitgegroeid? Het syndromatische antwoord dat er geen alternatief zou zijn, is ons hoe dan ook totaal onwaardig.