Fragen an die Geschichte

Tijdens mijn schaarse buitenlandse avonturen doe ik niet zozeer trendy bars, toeristische trekpleisters of zelfs musea aan, dan wel enerzijds boekenwinkels (die dus ook tijdens schijnbaar willekeurige omzwervingen een magnetisch effect op mij lijken uit te oefenen) en anderzijds meer ondergeschoven, tragiek uitademende plekken. Onlangs in Berlijn ondernam ik uiteraard nog eens de klassieke wandeling door het aloude Mitte: Potsdammer Platz, Reichstag, Branderburger Tor, Unter den Linden, Alexanderplatz. Ik kwam op die route oprecht onder de induk van het vorig jaar geopende Denkmal für die ermordeten Juden Europas, een constellatie van 2.700 granieten blokken die de gruwel van de Holocaust op een ingetogen wijze tastbaar maken. Checkpoint Charlie, in de Friedrichstraße, ervoer ik dan weer als complete tegenvaller. Wat van de ontegensprekelijk legendarische plek rest is een replica van het bekende wachthokje omstuwd door een platvloerse verzameling toeristenshops. Ettelijke honderden meters ervandaan genoot ik dan weer gefascineerd van de moderne vleugel van het Jüdisches Museum die Daniël Liebeskindt neerpootte. Jammer genoeg geen tijd voor een bezoek.

Op dan naar de persoonlijke hoogtepunten van mijn bezoek. Wie Berlijn zegt, zegt natuurlijk de Mauer. Helaas blijft er van dit beruchte betonnen gordijn na vijftien jaar belegering door bouwpromotoren nog maar heel weinig over. Het langst bewaarde aaneengesloten stuk buitenmuur (de muur was immers twee muren met een veiligheidsstrook ertussen) is vijf kwart kilometer lang en bevindt zich in de buurt van het Ooststation langsheen de Spree. Na de Wende werd het collectief onder handen genomen door kunstenaars en herdoopt tot East Side Gallery. Het ziet er echter niet goed uit voor dit unieke restant van het vermaledijde bouwsel. Miljoenen zijn eigenlijk nodig om dit vanzelf dan wel door toedoen van souvenirjagers afbrokkelende (en nochtans officieel beschermde) fossiel van de ultieme Untergang te redden. Ze zullen wellicht niet worden gevonden. In de buurt van de Oberbaumbrücke, een voormalige grensovergang, houdt de voormalige Ossie Gerd Glanze een toeristisch stalletje voor de schaarse nog geïnteresseerden open. Ik koop er voor een handvol euro’s een stukje muur dat hij zelf in de nasleep van de val uitbrak (foto’s getuigen hiervan), en een speelgoed-Trabant. Het is de aanleiding tot een praatje over benzineprijzen toen en nu. Met een wrange smaak in de mond zet ik weer aan.

Later op de dag snijdt een ander symbool van veertig jaar opdeling in Berlijn (en Duitsland) zo mogelijk nog dieper: het Palast der Republik, of wat er van rest. Hier, op een eilandje gevormd door de Spree, pronkte 150 jaar lang het pompeuze Pruisische Stadtschloß. Na zwaar te zijn beschadigd gedurende WOII, werd het door de gretige communisten maar helemaal afgebroken. Tegen 1976 had het, onder impuls van partijleider Erich Honecker (de onheilspellende naam doet mij nog steeds huiveren), plaats gemaakt voor een modernistisch volkshuis van staal en glas, dat naast het Oostduitse parlement ook onderdak bood aan onder meer een concerthal én een stoet winkels en cafés. Vijftien jaar en een bevrijding later begon de verloedering, zeker nadat een gigantisch asbestprobleem was blootgelegd. Stemmen gingen op het rode paleis met de grond gelijk te maken en het slot te herbouwen. Hopeloos duur, zo bleek. Toch vond ook communistische archeologie geen genade in de ogen van de ééngemaakt bevolking. Tijdens een uitgebreide democratische procudure werd enkele jaren terug beslist dat, na definitieve ontmanteling van het Palast (nu volop aan de gang), uiteindelijk een nieuwbouw zal verrijzen die drie gevels van het oude Schloß reconstrueert en naast het vervullen van een aantal obligate commerciële functies een cultureel-wetenschappelijke stichting huisvest.

In nostalgisch gemijmer verzonken verlies ik ei zo na de tijd uit het oog, dus ik moet me voor mijn terugkeer naar Belgenlandje Bahn-gewijs naar luchthaven Berlin Tempelhof reppen. Hier tref ik een derde ijkpunt uit de koude oorlog dat op het punt staat te verdwijnen, of op zijn minst op non-actief te worden gezet. Tijdens de Russische blokkade van 1948-49, die JFK inspireerde tot zijn illustere bekentenis “Ich bin ein Berliner”, vormde deze plek het aanhechtingspunt van de enig resterende levensader voor West-Berlijn: de Luftbrücke. Maar eind september zou het definitief over en uit zijn met de kleinschalige en ouderwetse Zentralflughafen, zo las ik, zodat terwijl ik dit schrijf ongeveer de laatste lijnvluchten haar moeten aandoen. Het is bewolkt en fris als ik beladen met boeken en andere betekenisvolle aandenkens in Zaventem land. Een hoffelijke boemeltrein brengt ons met een geruststellende vertraging thuis.