Overal even aankomen

Hij zal het wel allemaal perfect hebben kunnen gadeslaan daar vanuit de filosofenhemel, maar ik meld het hier toch maar even formeel: gisteren, een goed jaar na zijn dood, op een kille maar voorts prachtige vroeglentedag, bezocht ik Museum Primrose, ofte de verzameling prullaria van Jaap Kruithof (1929-2009), in de kapel van het Huis van Alijn aan de Gentse Kraanlei. Een uur lang dwaalde ik langs doorbuigende rekken gevuld met goedkoop glaswerk, speelgoed, gezelschapspelen, instrumenten, poppetjes, porselein, gereedschap, keramiek, schoeisel, huisraad, en ga zo maar door. Intussen onderhield de curator zelf me aan diverse luisterposten met zijn scherpe en tegelijk zalvende stem onvermoeibaar over de filosofie achter de collectie, kort: een striemende, non-verbale commentaar op de utilitaristische wegwerpmaatschappij.

Ja, hij kon palaveren, maar als je dacht “waar gaat dit naartoe” kwam hij niet zelden toch weer plots ad rem en/of grappig uit de hoek (in één van de fragmenten onderstreept hij het belang van humor). In de flarden die ik kon beluisteren had hij het verder over zijn liefde voor tedere mensen (wat hij zelf in tegenstelling tot moeder en vrouw niet was, zo bekent hij), over de functie van de utopie of droom (een ontroerende passage over de dingen die niet helemaal kunnen, en ons precies daarom zo fascineren), over het belang van wetenschap en (misschien toch wat verrassend dat letterlijk uit zijn mond te horen) de noodzaak haar bevindingen zonder al te veel weerstand te omarmen, over de tomeloze rijkdom van de wereld en de schrijnende armoe van onze omgang ermee, over misbegrepen democratie als de dreigende terreur van de rekenkundige meerderheid, over kinderen als voornaamste reservoirs van levenswijsheid, en uiteraard over de keuze tussen bewaren en weggooien.

Al werkte hij veel en misschien zelfs de meeste van zijn diep peilende gedachten al te weinig uit, oppervlakkig waren ze voor de welwillende luisteraar slechts in aanschijn. Ik gruw dan ook van de “grote” hedendaagse wijsgeren, niet zelden leerlingen van hem, die meewarig deden en doen over het intellectuele niveau van zijn (voornamelijk latere) denkwerk, en hem daarom verloochenden, de blaaskaken met hun hoogdravende en zelfingenomen discoursen waar men doorgaans kop noch staart aan krijgt. Zij kunnen er slechts van dromen even een fractie van zijn maatschappelijke betekenis te verdienen.

Dit in nostalgie gedompelde bezoek was ik mezelf verplicht, als ultiem eerbetoon aan deze voorlaatste filosoof met het hart op de juiste plaats. Eerst schuifelde ik eenzaam rond, gaandeweg kwamen er steeds meer (kortstondige) bezoekers bij, tot een binnengewaaide bus toeristen mij duidelijk maakte dat de tijd van gaan gekomen was. Voor het verlaten van de fascinerende expo schreef ik nog dit in het gastenboek: “Dag Jaap, wat een mooie en waardevolle verzameling, wat een bijzonder man was je toch, wat zou ik graag nog één keer les van je krijgen, wat ben ik blij dat ik je (een beetje) heb gekend.” Ik voeg er dit aan toe: zoals de afdeling geldbeugels in je museum, draag ik deze bijdrage op aan de mensen die vooral met zichzelf bezig zijn. Dat was immers de kern van jouw strijd, nimmer aflatend in de eindeloze kruistocht voor een belangelozer en dus rechtvaardiger wereld. Merci.