Dit zijn de doofputten

voor Gust Gils

Vannacht werd een ziel door een goederentrein gegrepen
bij het kruisen van een onbewaakte overweg.
De machinist van de aanstormende diesellocomotief,
die het euvel nochtans duidelijk had zien aankomen,
ondernam niet de minste poging aanrijding te vermijden,
daar het dixit hem “toch maar een ziel betrof”.
Een zoveelste schrijnende illustratie dat het ontisch
dualisme dringend aan herpopularisering toe is.
De arme ziel, die als bij wonder slechts schrammen opliep,
blijft minstens voor de duur van een week werkonbekwaam.
Met betrekking tot de gevolgen op lange termijn
tast de medische wereld vooralsnog in het duister.

Ten geleide
Daarnet de staat van een drietal oude PC’s aan het controleren. De oudste wil “zijn eigen computer”, en wie zijn wij om hem dat te ontzeggen. Wat vind ik terug op één van die beesten (afkomstig uit het ouderlijke huis)? Een gedicht waar ik mij jarenlang zot heb naar gezocht, een obsessie die crescendo ging in de voorbereiding van mijn verzamelaar Niets dicht mij vorig jaar. Uitgerekend voor mijn favoriete poweet aan wie ik de bundel opdroeg en naar zijn stijl geschreven, jaren voor zijn dood ruim zes jaar geleden, dus niet te laat. Helaas herinnerde ik mij enkel dàt ik het had gemaakt, en (gezien mijn drang tot recuperatie) dat ik er vrij tevreden over was. Intussen, en dit tot een half uur terug, beschouwde ik het als definitief verloren. Een emotioneel weerzien dus. Verder mooi aan de zaak is dat het hervondene morgen precies tien jaar oud is. Ik heb er een minimale redactie op gepleegd.