Nuuk (nooit ook)

In deze oksel van ’t stad weerklinkt nog haar wiegelied,
ontsluiten stenen getuigen zeer groen hunkerend land.

Bekwame bewoners geven er zich totaal aan onbekend bezoek,
terwijl ik worstel met de mijnen, danig verzoekend om rust.

Ik vloei er een fractie van even samen, het bed op een worp,
verzin vluchtroutes uit dit bestaan, spreek van eeuwig zwijgen.

Geheel volgens plan komt ze dan bij nacht vrolijk in lichterlaaie.
Verwarm toch mijn ziel. Ik hanteer de pen. Jij bent de schrijver.

Naschrift
Dit gedicht werd opgenomen in volgende uitgaven:
De Buren en de Abdij, red. Fabien Audooren, uitg. Buren van de Abdij, 2009, p.87
– Om Gent Gedicht, red. Guido Lauwaert, uitg. Lannoo, 2010, p.35